Vanaf het
einde van de negentiende eeuw ontstonden diverse lokale spoorwegmaatschappijen.
Rond de eeuwwisseling waren al enkele van dergelijke maatschappijen
actief, maar in het eerste decennium van de twintigste eeuw maakte
de lokaalspoor een ongekende groei door. Diverse maatschappijen
legden een netwerk van regionale spoorwegen aan en het aantal
stations groeide explosief. In deze periode werden zo'n 230 nieuwe
stations gebouwd! Het merendeel daarvan werden gebouwd door lokale
maatschappijen.
Dit waren over het algemeen kleine stationsgebouwen, vaak niet
eens groter dan een flink woonhuis. Maar sommige lokale maatschappijen
-zoals de NOLS en de HESM- bouwden ook wel bijzondere, monumentale
stationsgebouwen. Denk hierbij aan Dalfsen en Ommen (NOLS) of
Aalsmeer en Amsterdam Willemspark, dat tegenwoordig Amsterdam
Haarlemmermeer wordt genoemd (beiden HESM).
Bij de landelijke spoorwegmaatschappijen bleef de bouw van grote
monumentale stationsgebouwen onverminderd doorgaan. Wel was er
-ten opzichte van de jaren hiervoor- het nodige veranderd, met
name bij de Staatsspoorwegen. Al jaren werkte men met vaste architecten
voor de kleinere stations (denk aan M.A van Wadenoijen of W. de
Jong), maar voor de grote stationscomplexen werden gerenommeerde
(rijks)bouwmeesters ingehuurd. Die tijd was nu voorbij en ook
de grotere stations werden nu door een "eigen" architect
ontworpen: G.W. van Heukelom. Later zou hij alle stations voor
staatsspoor gaan ontwerpen, dus ook de kleinere
Bij de HIJSM werkte men al jaren met één vaste architect,
namelijk D.A.N. Margadant. Bijna alle stations die de maatschappij
in deze periode liet bouwen zijn dan ook van zijn hand. Bekende
stations van Margadant zijn: Amersfoort, Lisse en Haarlem. Ook
bij de NCS werden in deze periode nog enkele stations gebouwd,
maar deze werden (waarschijnlijk) wel weer door verschillende
architecten gebouwd. Voorbeelden hiervan zijn Nunspeet en Kampen.
De Eerste Wereldoorlog zorgde voor een diepe crisis bij de spoorweg-maatschappijen.
De NCS ging failliet en werd overgenomen door Staatsspoor. Maar
ook zij -evenals de HIJSM- kregen grote financiële problemen.
Hierdoor werden de Staatsspoor en HIJSM tot samenwerking gedwongen.
Op dat moment was het nieuwe station van Deventer reeds in aanbouw.
Het zou het laatste stationsgebouw van een dergelijk formaat worden.
Het tijdperk van de grootse, monumentale stationsgebouwen was
definitief voorbij
Van de vele stations die in deze periode werden gebouwd zijn er
nog een kleine honderd overgebleven. Het overgrote deel daarvan
staat allang niet meer in de spoorboekjes, vaak liggen ze niet
eens meer aan het spoor. Van de 31 stations die anno nu nog wel
bestaan heeft het stationsgebouw vaak een andere functie gekregen.
Zes stations zijn via een museumlijn te bezoeken.