In
de tweede helft van de jaren zestig raakte de Nederlandse Spoorwegen diep in de
financiële problemen. Door de toegenomen welvaart in de jaren zestig konden
steeds meer mensen zich een auto veroorloven en werd er veel minder met de trein
gereisd. Bovendien kwam er een einde aan het bestaan het bestaan van de kolenmijnen
in Zuid-Limburg. Hierdoor verviel het vervoer van steenkolen, gedurende lange
tijd één van de belangrijkste pijlers van het goederenvervoer per
spoor. Om de verliezen het hoofd te kunnen bieden werden een aantal plannen opgesteld,
waaronder "Spoor naar 75". Naast de invoering van een nieuwe huisstijl
(de bekende gele treinkleur én de invoering van de bekende pictogrammen)
omvatte het plan ook een compleet nieuwe opzet van de dienst-regeling. Er reed
altijd minimaal één trein per uur. Dit bleek een ijzersterk concept,
de dienstregeling hield het in grote lijnen tot 2007 (!) uit. Het credo in die
tijd werd: de treinen moesten comfortabel zijn en de treinen betaalbaar, anders
blijven de reizigers weg.Het station werd echter het sluitstuk van de begroting,
zo leek het althans.
Talloze stationsgebouwen zijn gedurende deze periode
gesloopt, de NS wilde in die tijd zo oude, onderhoudsgevoelige stationsgebouwen
af. Bijna alle negentiende eeuwse stationsgebouwen hadden één of
meerdere woningen voor de stationschef en overig personeel. Vanaf het midden van
de jaren zestig werd de functie van stationschef opgeheven en kwamen veel woningen
leeg te staan. Dankzij de nieuwe dienstregeling waren uitgebreide wachtkamers
niet meer nodig, het klassensysteem was toen allang afgeschaft. De NS had geen
geld meer om al die leegstaande ruimten te onderhouden en het begrip hergebruik
moest nog worden uitgevonden. In 1972 stelde de toenmalige Rijksdienst voor de
Monumentenzorg voor om zo'n 100 stationsgebouwen op de monumentenlijst te plaatsen.
De NS vond dit aantal veel te hoog en wist dit terug te brengen naar 20, met nog
eens twee op een voorlopige lijst. Overigens betekende plaatsing op de monumentenlijst
niet dat het niet alsnog gesloopt zou kunnen worden, het vroegere stationsgebouw
van Appingedam is hier een triest voorbeeld van. Nóg triester was het feit
dat onder de gebouwen die vervolgens werden gesloopt enkele bijzondere exemplaren
zaten, die anno nu beslist een monumentale status zouden hebben gehad, zoals het
bijzonder fraaie stationsgebouw van Gorinchem. Ook bleek de bouwkundige conditie
geen maatstaf te zijn, zo verkeerde het stationsgebouw van Venray nog in perfecte
staat toen het werd gesloopt. Maar het kon nóg gekker; het stationsgebouw
van Grou-Jirnsum kreeg enkele weken voor de sloop nog een schilderbeurt
De gesloopte stationsgebouwen werden veelal vervangen door een simpel gebouwtje
volgens een standaardontwerp, meestal van de hand van architect C. Douma. Aanvankelijk
waren deze standaardgebouwen nog afgewerkt met fraaie geglazuurde stenen, maar
daar kwam verandering in. Niet alleen werden de gebouwen steeds simpeler van opzet,
de daarvoor gebruikte materialen werden steeds goedkoper. In veel gevalleb werd
trouwens alleen maar een glazen wachthok geplaatst. Ook de vele nieuwe stations
-of beter gezegd: haltes- die gedurende deze periode werden geopend moesten het
vaak met een overdekte wachtruimte doen. In het reeds genoemde plan "Spoor
naar 75" stond zelfs met enige trots (persoonlijke mening) dat dit het uiterste
minimum van comfort was wat een reiziger mocht verwachten. Een bijkomende handicap
was dat de pleinen vóór het station steeds groter werden, dit vanwege
de benodigde ruimte voor aanvullend vervoer en om parkeerplaatsen te kunnen aanleggen.
In deze tijd deden de eerste P$R stations haar intrede. Deze stations kregen een
extra ruim parkeerterrein, zodat de automobilist hier kon overstappen op de trein
naar de stad. De verkeersdruk van en naar de grote steden werd hierdoor (iets)
verlicht en zorgde ervoor dat meer mensen de trein namen.
Een ander nieuw type
station was het zogenoemde "combi-station". De eerste kwam in Heemskerk,
waarbij het stationsgebouw werd geïntegreerd in een supermarkt. Enkele jaren
later volgde Syeenwijk, waarbij het ontvangstgebouw werd gecombineerd met een
postkantoor. Deze combi-stations zorgden in bijna alle gevallen voor een ogenschijnlijk
aanzienlijk groter stationsgebouw, in werkelijkheid bleek deze uiterst minimaal
te zijn. Er werden trouwens ook grotere stations(gebouwen) gebouwd, zoals in Weesp
en Bergen op Zoom. En dan zijn er ook nog de twee grote spoorknooppunten Den Haag
Centraal en het -inmiddels volledig herbouwde- Utrecht Centraal. In beide gevallen
overduidelijke voorbeelden hoe het niet moet, maar het was de geest van die tijd
De
kentering kwam aan het begin van de jaren tachtig, toen langzaam maar zeker het
besef kwam dat een oud, overbodig geworden stationsgebouw -indien mogelijk- een
tweede leven verdiende. Ook traden er enkele jonge architecten in dienst, die
voor een frisse wind in de stationsarchitectuur gingen zorgen. Een mooi voorbeeld
is het station van Heerenveen , ontworpen door J.A. van Belkum, dat in 1983 gereedkwam.
Het werd de opmaat naar een nieuwe bloeiperiode, die overigens pas vanaf de tweede
helft van de jaren tachtig goed op gang kwam. Overigens gingen er ook in de jaren
tachtig nog een behoorlijk aantal stationsgebouwen tegen de vlakte, waaronder
opvallend veel "Waterstaatstations" van het type derde en vierde klasse.
Het
zal weinig verbazing wekken dat op dit moment geen enkel stationsgebouw uit deze
periode een monumentale status heeft. Wel zijn er al een behoorlijk aantal gesloopt,
die zijn -voor wat betreft dit overzicht- buiten beschouwing gelaten en datzelfde
geldt voor de vele onbemande haltes. Ook de haltes aan de Zoetermeerlijn, al sinds
jaar en dag een metrolijn, zijn hier niet te vinden...