Vanaf
het einde van de negentiende eeuw nam de industrialisatie van Schiedam een enorme
vlucht, vooral aangewakkerd dankzij de ingebruikname van de Nieuwe Waterweg. Mede
hierdoor kwam de scheeps- en machinebouw sterk in opkomst. Met name de werven
Gusto en Wilton (later Wilton-Fijenoord) boden veel werkgelegenheid. De stad groeide
snel, maar de vele industrie gaf de stad ook een bijnaam: Zwart Nazareth
De
Nieuwe Waterweg bood tevens nieuwe mogelijkheden voor naburige steden als Vlaardingen
en Maassluis, zeker toen er plannen werden gemaakt om ze op het spoornet aan te
sluiten. Al in 1875 was een wet aangenomen die voorzag in de aanleg van een aantal
nieuwe spoorverbindingen, waaronder één tussen Schiedam en Maassluis.
Het zou echter nog tot en met de tweede helft van de jaren tachtig van de negentiende
eeuw duren voordat men met de daadwerkelijke aanleg begon, ondertussen was al
besloten de lijn door te trekken naar Hoek van Holland. In Schiedam zou de nieuwe
spoorlijn aansluiten op de "Oude Lijn". Dit betekende het einde voor
het eerste, inmiddels krakkemikkige station, ook al omdat de direct naast het
station gelegen spoorbrug moest worden verhoogd. Hierdoor schoof het station enige
tientallen meters naar het oosten op. Het zou niet de enige keer zijn dat het
Schiedamse station "aan de wandel" ging
Was bij het eerste
station niet meer ba te gaan wie de architect was, bij het tweede exemplaar is
hierover geen enkele twijfel: D.A.N. Margadant. De architect had toen al naam
gemaakt met stations als Leiden (1879) en Vogelenzang (1881). Margadant ontwierp
dit station vrijwel gelijktijdig met het Haagse station Hollands Spoor en er zijn
enige overeenkomsten te bespeuren. Beiden werden gebouwd in een stijl die neorenaissance
wordt genoemd en beiden hadden een centraal eilandperron, met daarop meerdere
perrongebouwen en een overkapping (in het geval van Den Haag HS meerdere overkappingen).
Voor het eerst werden eerst de wachtruimten en het restaurant in een apart gebouw
op het perron ondergebracht, een principe dar vanaf dat moment tot ver in de twintigste
eeuw veelvuldig bij grotere stations zou worden toegepast. Het voordeel voor de
reiziger is overduidelijk; bijna alle faciliteiten bevinden zich op het perron,
waarlangs ook de trein stopt. Het nadeel was dat dit idee alleen kon worden toegepast
als er slechts één eilandperron werd aangelegd. Ook werd in de meeste
gevallen het stationsgebouw wat kleiner, wat overigens niet wil zeggen dat het
minder monumentaal kon zijn. De perrons zijn uitsluitend via een tunnel te bereiken.
Anders dan bij het Haagse station was er in Schiedam slechts één
hooggelegen eilandperron, waardoor het stationsgebouw een wat solitaire ligging
had. Een opvallende ligging ook, want het gebouw stond haaks ten opzichte van
de spoorbaan. Dit omdat ook het stationsgebouw enkele tientallen meters naar het
oosten opschoof en de verbindingsweg parallel langs het spoor werd doorgetrokken.
Het gebouw had als hoofdvorm een soort L-vormige plattegrond, waarbij in het smallere
deel in de ingang was. Die werd duidelijk aangegeven door een (overigens later
aangebrachte) luifel, met daarboven een halfrond venster en in de topgevel een
uurwerk. Opvallend waren de rijkelijk gedecoreerde topgevels. Aan de rechterkant
was een bescheiden torentje, links van de ingang was de doorgang naar de perrontunnel.
Via die tunnel werd het hooggelegen eilandperron bereikt. Daar waren vier perrongebouwen
te vinden, onder een lange overkapping. In de grootste waren de diverse wachtruimten
en het restaurant, in de drie overige gebouwen waren dienstruimten, toiletten
en er was een ruimte waar stoven werden bewaard. Langs de gevels van de diverse
perrongebouwen waren banken aangebracht. De vorm van de perronoverkapping deed
sterk denken aan dat van station Amersfoort, al ontbraken in Schiedam de omhoog
krullende knik in de uiteinden van de luifels, Het is zeer wel mogelijk dat Margadant
voor het Amersfoortse station de Schiedamse overkapping als voorbeeld heeft gebruikt.
Overigens was bij het Schiedamse station de boogconstructie aan de westzijde aanzienlijk
breder dan aan het oostelijke uiteinde. Vermeldenswaardig is het feit dat de
bouw van het station allesbehalve vlekkeloos verliep. Meer dan eens traden verzakkingen
op, zelfs toen het station net gereedgekomen was. zo trad in 1890 ernstige scheurvorming
op bij één of meerdere perrongebouwen, en was een deel van de overkapping
verzakt. De schade werd overigens al snel verholpen
|
(Ansichtkaart)
. Boven:
Een fraaie gekleurde ansichtkaart van het tweede Schiedamse station, met aan de
linkerkant een deel van het hooggelegen perron en rechts het stationsgebouw. Dit
was één van de eerste stations waarbij de diverse wachtruimten en
de restauratie niet meer in het stationsgebouw, maar in een apart gebouw op het
perron waren geplaatst. Het stationsgebouw kon hierdoor relatief klein blijven,
al had het nog wel een bovenverdieping én een zolder. Hier was een dienstwoning,
de voordeur bevond zich in het torentje aan de rechterkant. De lage vleugel links
van de ingang was een soort corridor, welke de verbinding vormde tussen stationsgebouw
en perrontunnel. Let ook op de paardentram van de Schiedamsche Tramweg Maatschappij
(STM), welke in 1902 voor het eerst reed. Lang had men er overigens geen plezier
van, al na 16 jaar viel het doek voor de STM... .
Onder:
Het stationsgebouw was gebouwd in een stijl die neorenaissance wordt genoemd.
De rijk gedecoreerde gevels en de vele pinakels doen denken aan het voormalige
stationsgebouw van Delft, dat enkele jaren eerder gereedkwam. De luifel boven
de ingang hoorde niet bij het oorspronkelijke ontwerp, maar werd later aangebracht.
Waarschijnlijk gebeurde dit al kort na de ingebruikname van het gebouw... .
|