Evenals het naburige Bilthoven is ook het
dorp Den Dolder, zoals het nu bestaat, mede dankzij het spoor ontstaan.
In 1863, als de NCS de spoorlijn Utrecht-Amersfoort in gebruik neemt,
is Den Dolder nog een moerasgebied met hier en daar wat heide, bossen
en zandverstuivingen. Van een station of halte was dus nog lang
geen sprake. Dit veranderde echter aan het einde van de negentiende
eeuw. Als rond 1895 de Dolderseweg en drie jaar later de lokaalspoorlijn
naar Baarn worden aangelegd was al reeds in de buurt van de plek
waar deze weg het NCS-spoor kruist een buursschap ontstaan. Bij
deze spoorwegovergang werd in die tijd (1895) ook een stopplaats
aangelegd. Veel stelde dit nog niet voor, treinen stopten er uitsluitend
"op verzoek". Het seinhuis fungeerde hierbij als kaartverkooppunt.
Ongetwijfeld moet dit het enige seinhuis zijn geweest dat een loket
had. Seinhuizen die voor het publiek toegankelijk zijn waren -en
zijn nog altijd- een zeldzaamheid, die van museumbedrijven daargelaten
Maar dat was nog niet alles, het schijnt zelfs dat de seinpost in
die tijd 's avonds als buurthuis werd gebruikt!
Aan het begin van de twintigste eeuw ontstond hier ook de eerste
bedrijvigheid. Een Amersfoortse zeepzieder zag door een brand zijn
fabriek aldaar verloren gaan en besloot deze te verplaatsen naar
een nieuwe locatie nabij de stopplaats aan de Dolderseweg. Met deze
zeepfabriek kwamen ook nieuwe woningen voor de werknemers en er
werden ook een school en zelfs een postkantoor gebouwd. Een andere
grote werkgever werd de Willem Arntszhoeve, een psychiatrische inrichting
(toen nog een krankzinnigengesticht genoemd), die zich hier vestigde
vanuit de Utrechtse binnenstad. In 1905 "promoveerde"
de stopplaats tot halte, maar het zou nog tot 1909 duren voordat
de halte Dolderscheweg -zoals deze toen nog heette- permanent in
de dienstregeling werd opgenomen.
In 1912 werd de naam van de halte, Dolderscheweg, gewijzigd in Den
Dolder. Inmiddels werd het tijd om de halte te vervangen voor een
volwaardig station. Geheel volgens NCS-gebruik werd ook dit een
eilandstation. Het zou het allerlaatste station zijn dat in opdracht
van NCS werd gebouwd. Vier jaar na de oplevering van station Den
Dolder hield NCS op te bestaan en werd overgenomen (of beter gezegd:
genaast) door Staatsspoor.
Wie het stationsgebouw heeft ontworpen is niet bekend. Wat direct
opvalt is het vele gebruik van hout en glas, terwijl alleen langs
de onderkant muren van baksteen zijn opgetrokken. Voor de rest bestaat
het gebouw uit hout en vooral veel glas. Ook de vorm van het gebouw
-en dan met name de voorzijde ervan- is opmerkelijk. Aan deze kant
is het gebouw het breedst, met twee afgeschuinde hoeken met daarin
twee deuren. In dit brede deel bevonden zich vroeger de hal en een
plaatskaartenkantoor. Dan volgen weer twee schuine delen, waardoor
de rest van het gebouw wat smaller is. Hier waren de wachtkamer
(die is er trouwens nog altijd) en de bagage-afdeling. Achter het
stationsgebouw staat het bijgebouw met daarin (vroeger althans)
de toiletten en een berging. Dit bijgebouw is grotendeels in dezelfde
vorm als het hoofdgebouw. Het grote verschil is het ontbreken van
vensters in de zijgevels. Ook zijn de bakstenen wanden wat hoger.
Beide gebouwen hebben een opvallend breed zadeldak met een forse
overstek, waardoor er ook een vorm van perronluifels zijn. De daken
zijn echter wel een stuk smaller dan bij de andere eilandstations
van de NCS (Bilthoven, Ermelo en Nunspeet) gebruikelijk was en bovendien
loopt het dak tussen het hoofd- en bijgebouw niet door, maar wordt
het daartussen onderbroken.
Het stationsgebouw is in de loop van de jaren aan de buitenzijde
niet of nauwelijks veranderd, afgezien dan van het aanbrengen van
andere vensters en de bevestiging van twee stationsklokken. Station
Den Dolder was in 1975 één van de twintig eerste stationsgebouwen
die op de Rijksmonumentenlijst werden geplaatst. Het was in die
tijd ook het jongste stationsgebouw op die lijst (het gebouw was
destijds amper 60 jaar oud) en -samen met de stations Haarlem, Ede
Centrum en Meerssen- de enige uit het begin van de twintigste eeuw.
Als stationsgebouw heeft het haar functie ondertussen allang verloren,
al was de vroegere wachtruimte tot voor kort nog wel bereikbaar
voor het publiek. Het gebouw is inmiddels al geruime tijd in gebruik
als atelier. Ook heeft een Indisch zangkoor er haar oefenruimte.
De toiletten in het bijgebouw zijn al jaren niet meer toegankelijk.
Den Dolder is al vanaf dag één van haar bestaan een
overstapstation. Een feitje dat best vermeldenswaardig is, want
meestal is zo'n station een al bestaand station dat in een later
stadium werd uitgebreid. Stations die van meet af aan al aan verschillende
spoorlijnen liggen zijn dan ook betrekkelijk zeldzaam. Voorbeelden
hiervan zijn Roosendaal (sinds 1854), Hilversum (sinds 1874) en
Duivendrecht (1993). Allemaal stations die tegenwoordig (vrij) drukke
spoorknooppunten zijn. Het reizigersvervoer van en naar station
Den Dolder is daarentegen betrekkelijk bescheiden. Desondanks groeide
het dorp uit tot een behoorlijke forenzenplaats. Vooral de -inmiddels
gesloten- vliegbasis Soesterberg, dat op een steenworp afstand van
het station ligt, zorgde voor deze groei. Maar ook de psychiatrische
instellingen zorgden voor de nodige werkgelegenheid, nog altijd
trouwens. De zeepfabriek waarmee het voor het huidige Den Dolder
feitelijk allemaal begon, bestaat allang niet meer. Op de plaats
waar deze fabriek ooit gestaan heeft worden nu de sauzen van Remia
gemaakt
|
|