De spoorlijn tussen Schiedam en Hoek van
Holland, was één van de tien spoorlijnen die, als
uitvloeisel van de Derde Spoorwegwet uit 1875 werd aangelegd door
de Nederlandse Staat. Aanvankelijk was het plan om de spoorlijn
slechts tot Maassluis aan te leggen, later werd besloten de spoorlijn
alsnog naar Hoek van Holland door te trekken. De plannen voor een
spoorlijn naar Hoek van Holland bestonden overigens al veel langer.
Al tijdens het graven van de Nieuwe Waterweg waren er diverse, met
name Engelse particuliere initiatieven, maar door diverse oorzaken
was het daarbij gebleven.
De aanleg verliep in twee fasen. In 1891 kwam het gedeelte tussen
Schiedam en Maassluis gereed, twee jaar later volgde het gedeelte
naar Hoek van Holland. Op 1 juni 1893 werd het station van Hoek
van Holland in gebruik genomen. Nog eens twee jaar later werd de
spoorlijn een paar honderd meter doorgetrokken naar een nieuwe eindhalte,
Hoek van Holland strand. Daarbij moest de spoorlijn echter om de
berghaven worden aangelegd. Hierdoor ontstond een wat merkwaardige
aftakking in het emplacement. Het station werd in feite een kopstation
met langsporen, maar deze langsporen splitsen zich vlak voor het
station voor de laatste halve kilometer van de Hoekse lijn. Het
bestaande station, dat nu een soort kop-vork station werd, kreeg
de wat vreemde naam Hoek van Holland Eindpunt (terwijl het échte
eindpunt iets verderop lag!). Later werd het station ook wel Hoek
van Holland Dorp genoemd. De huidige naam Hoek van Holland Haven
kreeg het station pas in de jaren zestig.
Net als het stationsgebouw is ook het emplacement behoorlijk van
omvang. Er waren diverse loodsen, waaronder een douaneloods en een
locomotievenloods. Verder waren op en bij het emplacement een draaischijf,
seinhuizen, een watertoren en een elektriciteitscentrale te vinden.
Toen Hoek van Holland nog deel uitmaakte van de gemeente 's Gravendeel
waren de nutsvoorzieningen erg slecht geregeld. Dit zou later als
één van de redenen aangevoerd worden om Hoek van Holland
bij de gemeente Rotterdam te annexeren, hetgeen in 1914 ook daadwerkelijk
gebeurde.
Al in 1935 werd het spoor tussen Hoek van Holland en Schiedam geëlektrificeerd.
Vanwege de slechte bodemgesteldheid werden op het baanvak werden
zogenaamde drieschanierportalen geplaatst. Deze, zo voor de weide
omgeving van Rotterdam zo kenmerkende, bovenleidingportalen hebben
er tot het einde van de jaren tachtig gestaan. Het gevolg van de
elektrificatie was dat de werkplaatsen langzaam maar zeker overbodig
werden. Waneer de loodsen gesloopt zijn is mij niet bekend, maar
aan het begin van de jaren vijftig waren ze al verdwenen.
In haar hoogtijdagen telde het station niet minder dan zes vertreksporen.
De sporen 1 en 2 zijn de twee perrons langs de doorgaande sporen
en worden in de dagelijkse praktijk het meest gebruikt. Ze staan
opvallend ver van het stationsgebouw vandaan. Zeker als je bedenkt
dat de stationshal zich in de rechtervleugel (dus aan de kant van
de kopsporen!) bevond. Zover zelfs dat ze aan het begin van de jaren
negentig een "eigen" stationsgebouwtje kregen in de vorm
van een port-a-cabin. Spoor 3 werd vooral gebruikt door de intercity
of door de stoptrein als deze hier haar eindbestemming heeft. De
kopsporen 4, 5 en 6 waren jarenlang het vertrekpunt voor de vele
buitenlandse D-treinen. Tegenwoordig wordt spoor 4, net als spoor
3 slechts een enkele keer per dag gebruikt. De sporen 5 en 6 zijn
inmiddels buiten gebruik.
In de jaren zeventig en tachtig verdwenen de kadesporen. De nieuwe
zogenoemde ro-ro ferries, waarbij passagiers zelf hun auto aan boord
kunnen rijden, kwamen in dienst en de sporen maakten daarbij plaats
voor aan- en afvoerstraten. Doordat op deze manier ook vrachtwagens
mee aan boord konden worden genomen kwam er een einde aan het goederenvervoer
in Hoek van Holland.
|
|