Eén van de meest in het oog springende
onderdelen van het station is de majestueuze perronoverkapping,
of lever gezegd: de perronoverkappingen. Met een totale lengte van
ongeveer 470 meter zijn ze de langste van Nederland. Ze zijn zelfs
langer dan de overkappingen van s' Hertogenbosch (waarvan men altijd
denkt dat die de langste zijn
). Behalve de enorme lengte hebben
de perronkappen va Haarlem en 's Hertogenbosch nog een overeenkomst:
ze werden in dezelfde fabriek in Helmond vervaardigd.
De overkappingen werden ontworpen door ingenieur H.W.M. Werker,
die tijdens de bouw van station Haarlem de rechterhand van architect
Margadant was. Alhoewel de overkappingen één geheel
met de stationsgebouwen lijken te vormen, staan deze volledig op
zichzelf. Net als de grote perronoverkapping in Amsterdam rust ook
hier geen enkele spant op een stationsgebouw, maar hebben ze een
"eigen" fundering. De spanten zijn zogenoemde drieschanier-spanten.
Daarnaast werd bij deze overkapping gebruik gemaakt van scharnieropleggingen.
Het voordeel van deze constructie is dat deze erg sterk is, maar
ook erg flexibel. De tijd heeft inmiddels wel geleerd dat de oudere,
starre constructies -zoals in 's Hertogenbosch- de tand des tijd
minder goed hebben doorstaan. De drieschanier-constructies werden
later overigens veelvuldig toegepast bij bovenleidingportalen.
De basis van de overkapping wordt gevormd door vier boogkappen.
De grootste van deze vier is de zuidelijke boogkap die de perrons
en sporen tussen de stationsgebouwen en de perrongebouwen overspant.
Deze kap heeft een lengte van ongeveer 200 meter, net zolang als
het eerste perron. De noordelijke boogkap, die vanaf de perrongebouwen
de sporen 6a/b en 7 overspant, heeft weliswaar dezelfde lengte als
de zuidelijke kap maar is iets smaller. Ter hoogte van perrongebouw
D verspringen ze in hoogte, om zo de seinhuiswachters een beter
zicht te kunnen geven.
De westelijke kap overspant de kopsporen 4 en 5. De kap is een stuk
lager dan de twee grote kappen en is ook een stuk korter, al heeft
deze met een lengte van zo'n 130 meter (schat ik) nog een respectabel
formaat. Deze kap is ook een boogkap, maar dan smaller en lager
dan de eerder genoemde twee grote boogkappen. Ook heeft deze kap
weerszijden afhangende luifels. De vorm doet sterk denken aan de
Amersfoortse perronkap.
De oostelijke boogkap is de kortste van de vier boogkappen. Het
is ook de smalste. Als enige kap overspant deze geen sporen, maar
enkel en alleen het oostelijke deel van het eilandperron. Evenals
de westelijke kap bestaat deze overkapping uit een boogkap met afhangende
luifels. Het is in feite een voortzetting van de westelijke kap.
Het laatste deel van de overkapping -tot slot- bevindt zich eveneens
aan de oostelijke zijde van het eilandperron. Tegen de oostelijke
overkapping is nog een lagere kap aanwezig. In tegenstelling tot
de andere overkappingen rust deze op gietijzeren kolommen. Ook qua
vorm is deze kap een buitenbeentje. Het heeft geen boogvorm, maar
is feitelijk een platte kap met schuine vlakken. De kap wordt, net
als het perron ter plaatse, steeds smaller. Uiteindelijk heeft de
kap de vorm van een zadeldak. Door deze afwijkende constructie lijkt
de kap er later bij aangebouwd te zijn, maar dit is absoluut niet
het geval!
Wat verder aan deze overkapping opvalt, is dat deze aan het einde
van het perron nog een eindje doorloopt. En dan te bedenken dat
het perron naderhand nog een stuk werd verlengd, zonder dat de perronoverkapping
"meegroeide". Dit betekent dus dat in de periode 1906-1928
de perronoverkapping zo'n veertig meter langer was dan het perron!
Oorspronkelijk was aan de Baljuwslaan een bestelgoederengebouw (het
latere stationspostkantoor) gevestigd. Dit gebouw was vanaf het
eilandperron via een dienstoverweg te bereiken. De over-kapping
liep dan ook tot aan die overweg. Het stationspostkantoor en de
overweg zijn inmiddels allang verdwenen, maar nog steeds herinnert
een soort afrit aan het einde van het perron aan die tijd.
|
|