Wie aan
textielindustrie in Oost Nederland denkt, zal ongetwijfeld als eerste de stad
Enschede noemen. En dat is logisch; Enschede was ooit één van de
grootste textielsteden ter wereld, verreweg het grootste deel van de Twentse textielindustrie
was in en om deze stad geconcentreerd. Maar ook in plaatsen als Oldenzaal, Borne,
Goor en Nijverdal was deze industrie volop aanwezig, in de laatstgenoemde plaats
zelfs tot op de dag van vandaag. Ook Almelo was ooit een echte textielstad, het
mag zich zelfs de bakermat van de (Twentse) textielindustrie noemen. En ook van
het Twentse spoor, trouwens
Dat juist in Almelo de oorsprong van deze
industrie was is op zich niet zo verwonderlijk. Al in de late middeleeuwen was
Almelo een handelsstadje, waar toen al het ambacht van spinnen en weven bestond.
Dit werd toen nog vooral in huiselijke kring gedaan, maar gaandeweg zou die huisvlijt
zich gaan verplaatsen naar fabrieken. De introductie van de stoommachine zette
dit alles in een stroomversnelling. De opmars van de Twentse textielindustrie
kon mede plaats vinden dankzij de komst van het spoor, vooral de Enschedese industrie
groeide hierdoor explosief. Maar het spoor was bepaald niet zonder slag of stoot
tot stand gekomen. Al in de jaren veertig van de negentiende eeuw werd een eerste
poging ondernomen om in dit deel van het land een spoorlijn naar Duitsland aan
te leggen, om zo de opkomende industrie op een snelle manier van steenkolen te
kunnen voorzien. Er werd hiertoe een maatschappij opgericht en aan de overheid
werd een waarborgsom betaald, maar de poging tot aanleg strandde. In plaats van
een spoorverbinding met Duitsland kreeg Almelo een waterverbinding met Zwolle,
in de vorm van het Overijssels Kanaal. Dat kanaal bleek overigens wel degelijk
in een behoefte te voorzien, bijna alle Almelose textielfabrieken stonden aan
of vlakbij het kanaal
Desondanks bleef de roep om een spoorverbinding.
Pas nadat in 1860 de Spoorwegwet werd aangenomen leek er schot in de zaak te komen.
Toch dreigde Almelo aanvankelijk nog buiten de boot te vallen. Eén van
de spoorlijnen die dankzij die weg van Staatswege zou worden aangelegd was namelijk
die tussen Zutphen, Hengelo en Enschede, en van daaruit naar Duitsland (Staatslijn
D). Hierdoor zou Almelo wederom geen spooraansluiting zou krijgen. Als reactie
hierop namen enkele textielfabrikanten het heft in eigen handen en richtten een
eigen spoorwegmaatschappij op, de Spoorweg-Maatschappij Almelo-Salzbergen (AS).
Deze maatschappij kreeg in Almelo haar hoofdkwartier en deze stad werd tevens
het startpunt voor de nieuw aan te leggen spoorlijn naar Hengelo, Oldenzaal en
het Duitse Salzbergen. Hierdoor werd Almelo feitelijk de bakermat van het Twentse
spoor, ook omdat het spoor naar Salzbergen enkele weken eerder in gebruik werd
genomen dan de reeds genoemde Staatslijn. Maar geen misverstand; dé spoorstad
van Twente is en blijft Hengelo
Het eerste stationsgebouw van Almelo
was een wat merkwaardig uitziend bouwwerk. De basis van het gebouw bestond uit
stijl- en regelwerk, dat werd opgevuld met steen (een soort vakwerkconstructie,
dus). Het gebouw deed qua vorm een beetje denken aan de standaard-stationsgebouwen
zoals in dezelfde tijd in Hengelo en Enschede werden gebouwd, zij het met enkele
grote verschillen. Naast de al genoemde basisconstructie waren bij het Almelose
stationsgebouw de zijvleugels bepaald niet even lang, de rechtervleugel -die uit
meerdere delen bestond- was in totaliteit aanzienlijk langer dan het bouwdeel
aan de linkerzijde. En dan de afwerking van het gebouw. Kennelijk mochten de houtbewerkers
zich helemaal uitleven, geen enkel stationsgebouw had ooit zoveel decoratief houtsnijwerk
als dit exemplaar. Alleen al daarom is het jammer dat het stationsgebouw maar
kort heeft bestaan, al na slechts zestien jaar moest het worden gesloopt... |
. Boven:
Een foto van het allereerste stationsgebouw van Almelo. Dat is op zich al heel
bijzonder, fotografie van vóór 1880 is behoorlijk zeldzaam. De opvallend
scherpe foto toont de perronzijde van het gebouw. Het stijl- en regelwerk, dat
het geraamte van het bouwwerk vormt, is hier duidelijk zichtbaar. Helaas iets
minder zichtbaar is het vele en uitbundige houtsnijwerk op en langs de daken,
zoals de fraai versierde windveren en gevelmakelaars. Let vooral op de opstaande,
rijk gedecoreerde uiteinden van de windveren aan de topgevel. Naast de bijzondere
detaillering is ook de vorm van het gebouw opmerkelijk, ook al omdat het werd
gebouwd in een tijd waarin symmetrie de norm was. Zo was de rechtervleugel, mede
dankzij haar extra aanbouw, aanzienlijk langer. De hier zichtbare linker zijgevel
had een opvallende, erker-achtige uitbouw, die eveneens rijkelijk gedecoreerd
was. De rechtervleugel had zelfs een pagode-achtig bouwseltje, waarin de toiletten
waren. Die is op deze foto trouwens niet meer aanwezig, wellicht was het in een
eerder stadium gesloopt. Het stationsgebouw was geen lang leven beschoren. Al
na iets meer dan zestien jaar ging het tegen de vlakte, naar men zegt wegens bouwvalligheid... .
|